Advies 414: Klager mocht ≥5% invullen waar één kortingspercentage werd gevraagd, maar ook een minimumpercentage.
Europese openbare procedure voor een raamovereenkomst met één ondernemer voor het leveren van cateringproducten. In het Beschrijvend document is bepaald dat er één kortingspercentage voor alle producten uit het randassortiment moet worden ingevuld. Klager heeft ingevuld “≥5%” en haar inschrijving is om die reden ongeldig verklaard. In het eerste klachtonderdeel stelt klager dat haar inschrijving ten onrechte als ongeldig terzijde is gelegd. In het tweede klachtonderdeel stelt klager dat beklaagde ten onrechte niet om verduidelijking van het kortingspercentage gevraagd. In dat kader heeft beklaagde de door klager beoogde verduidelijking van het door haar aangeboden kortingspercentage ten onrechte op voorhand als een ongeoorloofde wijziging van haar inschrijving aangemerkt.
Enerzijds blijkt naar het oordeel van de Commissie uit paragraaf 3.3.1 (“Prijs”) en 5.2.1 (“Prijs”) van Beschrijvend document, uit Bijlage 7 en uit het antwoord op vraag 9 in de eerste Nota van Inlichtingen dat er één kortingspercentage moest worden geboden voor alle producten van het randassortiment. Anderzijds heeft beklaagde het kortingspercentage in het Programma van Eisen zelf aangeduid als een minimumpercentage.
Naar het oordeel van de Commissie zullen alle redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers subgunningscriterium G.1.2 ‘Kortingsregeling Randassortiment’ uitleggen in die zin dat één kortingspercentage voor alle producten van het randassortiment moet worden geoffreerd en dat dit kortingspercentage als een minimumpercentage heeft te gelden. Dat betekent dat de winnende inschrijver tijdens de uitvoering van de raamovereenkomst ten minste het door hem geoffreerde kortingspercentage zal moeten berekenen, maar dat hij op dat moment ook kan besluiten een hogere korting te geven.
De te beantwoorden vervolgvraag is dan of een inschrijving met een kortingspercentage van ‘≥ 5%’ als een geldige inschrijving kan worden aangemerkt, gegeven deze uitleg van het subgunningscriterium. De Commissie is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Waar het immers om gaat is dat het voor beklaagde niet onduidelijk kan zijn geweest dat klager conform het Beschrijvend document voor alle producten van het randassortiment een minimumpercentage heeft aangeboden en dat dit percentage 5 bedroeg. De toevoeging ‘≥’ maakt dat niet anders.
Daarmee acht de Commissie het eerste klachtonderdeel gegrond.
Bij het slagen van het eerste klachtonderdeel behoeft het tweede klachtonderdeel geen behandeling meer.
Ten overvloede overweegt de Commissie nog het volgende. Hoewel de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitsverhouding niet altijd de inschrijving is met de laagste prijs, moet een nader criterium dat ziet op de prijs leiden tot een economisch voordeligere inschrijving. In het kader van een prijscriterium is een goedkopere inschrijving noodzakelijkerwijs, vanuit economisch oogpunt, voordeliger dan een duurdere inschrijving. Een gunningssystematiek die ertoe leidt dat de opdracht bij gelijke kwaliteit wordt gegund aan een duurdere inschrijving, is niet in overeenstemming met het criterium van de beste prijs-kwaliteitverhouding (zie Gerecht van Eerste Aanleg EU van 16 september 2013 in zaak T-402/06 (Spanje/Commissie) r.o. 76 en 77 en ook Vzr. Rb. Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2965, r.o. 4.10).
In het kader van het subgunningscriterium ‘Kortingsregeling Randassortiment’ als onderdeel van het gunningscriterium prijs dienen de inschrijvers slechts een kortingspercentage te offreren, zonder dat zij de prijslijsten voor het randassortiment hoeven in te dienen. Daarmee is het mogelijk dat een inschrijver hoge catalogusprijzen heeft en een hoog kortingspercentage biedt, terwijl hij duurder is dan een inschrijver met lage catalogusprijzen die een lagere korting biedt. Net als in Advies 333 kan dit subgunningscriterium ertoe leiden dat wanneer twee inschrijvingen kwalitatief gelijkwaardig zijn, de raamovereenkomst wordt gegund aan de duurdere aanbieding van de twee. Daarmee handelt beklaagde in strijd met haar in de vorige alinea bedoelde verplichting.