Advies 410: Aanbesteding schapenbegrazing tijdens lammerperiode is ongelukkig moment.
Meervoudig onderhandse procedure voor een opdracht voor diensten van schapenbegrazing van natuurgebieden. De klacht omvat vijf onderdelen:
1- Beklaagde is afgeweken van haar eigen procedureregels en heeft na wijziging van de procedures geen redelijke termijnen gehanteerd.
2- De inschrijvingen van klager zijn ten onrechte als ongeldig terzijde gelegd.
3- Door de aanbestedingsprocedures begin februari te starten, handelt beklaagde in strijd met het beginsel van gelijke behandeling. Dit leidt tot bevoordeling van de zittende opdrachtnemer en is ook in strijd met het proportionaliteitsbeginsel.
4- Door het hanteren van eenheidsprijzen handelt beklaagde in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5- Beklaagde heeft geen of onvoldoende rekening gehouden met de marktwerking en er is sprake van oneerlijke concurrentie.
Wat betreft onderdeel 2 overweegt de Commissie dat indien een potentiële inschrijver problemen ondervindt bij het openen van een aanbestedingsdocument, het op zijn weg ligt om dit aan te kaarten bij de aanbestedende dienst, wat klager niet heeft gedaan. Doordat de Eigen verklaring ontbrak in de inschrijvingen van klager heeft beklaagde de inschrijvingen van klager als ongeldig terzijde gelegd. In de Offerteaanvraag wordt op de ene plaaats ruimte geboden om de inschrijving niet uit te sluiten indien beklaagde het ontbreken van de informatie als een kennelijke omissie aanmerkt, terwijl op een andere plaats zonder voorbehoud wordt bepaald dat een onvolledige inschrijving zal worden uitgesloten. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat in de aanbestedingsstukken expliciet is bepaald dat bij het ontbreken van informatie uitsluiting dient te volgen (zie het Manova-arrest, r.o. 40). Verder heeft beklaagde nagelaten in de Eigen verklaring aan te vinken op welke uitsluitingsgronden en eisen de verklaring moet zien. Naar het oordeel van de Commissie kan beklaagde dan niet van de inschrijvers verwachten dat zij zelf de juiste vinkjes en verwijzingen uit de offerteaanvraag afleiden en in de Eigen verklaringen opnemen. De inschrijvers kunnen in een dergelijk geval volstaan met het invullen van de overige gegevens. In die situatie is de inhoud van de Eigen verklaringen zo beperkt dat beklaagde klager alsnog in de gelegenheid moet stellen deze Eigen verklaring alsnog in te dienen. Daarmee is het tweede klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 worden ongegrond verklaard wegens een niet-proactieve houding van klager. Ten overvloede overweegt de Commissie nog een en ander.
Indien er bij Nota van Inlichtingen flinke wijzigingen in de aanbestedingsstukken worden aangebracht, dient een aanbestedende dienst te bezien of de nog resterende inschrijvingstermijn reëel en proportioneel is en of hij de inschrijvingstermijn dient te verlengen (vgl. Advies 221, overweging 5.4.7). Aangezien er bij Nota’s van Inlichtingen flinke wijzigingen in de aanbestedingsstukken waren aangebracht, rustte deze verplichting ook op beklaagde.
De Commissie is van oordeel dat een aanbestedende dienst rekening moet houden met de omstandigheden in de markt bij de keuze voor het moment waarop hij de aanbestedingsprocedure aankondigt en voor de in die procedure te hanteren termijnen. Het einde van een contractperiode kan een aanbestedende dienst zien aankomen en daarmee zou hij rekening moeten houden bij de planning van de nieuwe aanbesteding. Door de procedure tijdens de lammerperiode te houden en bij het bepalen van de termijnen in de procedure ook overigens onvoldoende rekening te houden met die lammerperiode, heeft beklaagde mogelijk in strijd gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling. Tevens handelt beklaagde door het moment van aanbesteden mogelijk in strijd met het beginsel van gelijke behandeling doordat de zittende opdrachtnemer over meer relevante informatie beschikt dan andere potentiële inschrijvers.
Het vragen naar eenheidsprijzen is een objectieve wijze van uitvragen en levert in beginsel geen strijd met het beginsel van gelijke behandeling op. Klager heeft ook niet aangevoerd op welke wijze volgens haar de toets aan het prijscriterium had moeten worden ingericht.
De Commissie is slechts bevoegd te oordelen over handelen of nalaten van beklaagde dat binnen de werkingssfeer van de Aanbestedingswet 2012 valt (artikel 1 sub c Reglement Commissie). Over naleving van staatssteun- of mededingingsregelgeving spreekt de Commissie zich niet uit, evenmin als over het handelen of nalaten van andere aanbestedende diensten of entiteiten dat geen verband houdt met de onderhavige aanbestedingsprocedures.