Advies 409: Zijn referentie-eisen bij aanbesteding assessments toelaatbaar?
Europese openbare procedure voor een raamovereenkomst voor assessmentdiensten.
Van belang zijn de volgende vier klachtonderdelen:
1. De referentie-eis dat de inschrijver uitvoering moet hebben gegeven aan tenminste 150 assessements gedurende een periode van 12 maanden is disproportioneel;
2. De referentie-eis dat de inschrijver ervaring heeft opgedaan met het projectmatig uitvoeren van assessments en het organiseren van accountmanagement ten behoeve van een grote opdrachtgever is disproportioneel;
3. De referentie-eis dat de inschrijver een opdracht heeft verkregen en/of uitgevoerd waardoor hij ervaring heeft opgedaan met het uitvoeren van assessments ten behoeve van een overheidsorganisatie is disproportioneel; en
4. De genoemde referentie-eisen tezamen zijn disproportioneel, niet transparant en discriminatoir.
De Commissie overweegt dat het aantal van 150 assessments per jaar naar inschatting van beklaagde binnen de bandbreedt van 60% van Voorschrift 3.5 G, lid 2, Gids Proportionaliteit blijft. Deze inschatting komt de Commissie niet onaannemelijk voor. In dat licht heeft klager onvoldoende aangevoerd om een afwijking van Voorschrift 3.5 G, lid 2, Gids Proportionaliteit te kunnen aannemen. Bovendien heeft beklaagde de mogelijkheid geboden dat een inschrijver met behulp van maximaal 5 referenties aantoont dat hij 150 assessents in een jaar heeft uitgevoerd, waarmee beklaagde de mogelijkheden heeft verruimd om voor deze raamovereenkomst in aanmerking te komen. Het eerste klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
De competentie die voor beklaagde blijkbaar van essentieel belang is, is dat de opdrachtnemer in staat moet zijn projectmatig assessments uit te voeren en het accountmanagement te organiseren voor een grote opdrachtgever. Gezien de verwachte omvang van de de opdrachten en de inhoud van de opdracht komt het de Commissie aannemelijk voor dat een dergelijke eis essentieel is voor het kunnen uitvoeren van de opdrachten op basis van de onderhavige raamovereenkomst. Vervolgens is de referentie-eis dat de inschrijver ervaring moet hebben met het projectmatig uitvoeren van assessments en account management voor een grote opdrachtgever terug te voeren op de gewenste competentie. Ook het tweede klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
De competentie die beklaagde blijkbaar van essentieel belang acht, is het kunnen uitvoeren van assessments voor de overheid. In dat kader acht beklaagde van belang dat ambtenaren een andere rechtspositie hebben dan werknemers in de private sector en dat zij in een politiek bestuurlijke omgeving acteren waarbij zij werken voor een maatschappelijk belang. Met klager is de Commissie van oordeel dat het kunnen uitvoeren van assessments voor de overheid niet essentieel is voor de onderhavige raamovereenkomst. In principe kan elk assessmentsbureau dat assessments afneemt in de private sector ook assessments afnemen bij de overheid, omdat de toegepaste methode vergelijkbaar zal zijn. Daarmee is beklaagde met de referentie-eis dat inschrijvers ervaring moeten hebben met overheidsassessments naar het oordeel van de Commissie afgeweken van Voorschriften 3.5 B en 3.5 F Gids Proportionaliteit. Het handelen van beklaagde is naar het oordeel van de Commissie in strijd met artikel 1.10, lid 1 jo. lid 2, aanhef en sub c en lid 4, artikel 2.90, lid 5, artikel 2.93, lid 3, Aw 2012. Het derde klachtonderdeel wordt derhalve gegrond verklaard.
Voor zover klager aanvoert dat beklaagde in strijd handelt met het beginsel van non-discriminatie doordat kleine bedrijven als gevolg van de hoeveelheid geschiktheidseisen worden uitgesloten, is de klacht ongegrond. Indien de geschiktheidseisen zijn gebaseerd op voor de uitvoering van de opdracht benodigde kerncompetenties is van strijd met het beginsel van gelijke behandeling geen sprake. Het gaat immers om essentiële competenties voor de uitvoering van de opdrachten op grond van de raamovereenkomst. Het vierde klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.