Advies 404: Is er sprake van schending van de Voorschriften 3.9 A en 3.9 D Gids Proportionaliteit?
Europese openbare procedure voor een raamovereenkomst voor levering van kunststof leidingwerk voor riolering. De opdracht is verdeeld in drie percelen en per perceel zal een raamovereenkomst met één ondernemer gesloten worden. Geklaagd wordt over afwijking van de Voorschriften 3.9 A, 3.9 D lid 1 en 3.9 D lid 2 van de Gids Proportionaliteit met betrekking tot de garantiebepalingen in de raamovereenkomst en algemene voorwaarden.
Naar het oordeel van de Commissie dient de concept-raamovereenkomst, gelezen in samenhang met de Algemene Inkoopvoorwaarden, aldus te worden begrepen dat daarmee geen andere risico-allocatie wordt beoogd dan die welke zou gelden op grond van het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder op grond van artikel 7.17 BW. De opdrachtnemer is op grond van de genoemde concept-bepalingen immers enkel gehouden tot het afleveren van kunststof rioleringsbuizen die eigenschappen bezitten die beklaagde op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
De genoemde bepalingen bevatten geen andere risico-allocatie dan die welke zou gelden op grond van het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder op grond van artikel 7.17 BW. Ook beklaagde heeft in haar reactie op de klacht aangevoerd dat de garantie is beperkt tot de kwaliteit die van de buizen verwacht mag worden. Naar het oordeel van de Commissie wijkt beklaagde met de genoemde bepalingen dan ook niet af van Voorschrift 3.9 A Gids Proportionaliteit.
De rechtsvordering tot nakoming in de zin van herstel of vervanging van de buizen op grond van de Algemene Inkoopvoorwaarden verjaart op basis van artikel 7:23, lid 2, BW twee jaar na de kennisgeving. Op grond van de absolute verjaringstermijn van artikel 3:311 BW verjaart de rechtsvordering op grond van de Algemene Inkoopvoorwaarden bovendien 20 jaar na levering. Daarmee is beklaagde niet afgeweken van Voorschrift 3.9 D, lid 1, Gids Proportionaliteit.
Op grond van de Algemene Inkoopvoorwaarden van beklaagde is de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer voor perceel 1 met een geraamde waarde van € 2.400.000 beperkt tot € 3.000.000 per gebeurtenis, voor perceel 2 met een geraamde waarde van € 300.000 beperkt tot € 1.500.000 per gebeurtenis en voor perceel 3 met een geraamde waarde van € 150.000 beperkt tot € 500.000 per gebeurtenis. Daarmee is ook de klacht dat de garantiebepalingen niet in hoogte gelimiteerd zouden zijn ongegrond.
De Commissie overweegt dat een relatieve verjaringstermijn van 2 jaar na kennisgeving binnen twee maanden na ontdekking van gebreken en een absolute verjaringstermijn van 20 jaar na aflevering van de betreffende buizen niet disproportioneel is. Daarmee is beklaagde naar het oordeel van de Commissie niet afgeweken van Voorschrift 3.9 D, lid 2, Gids Proportionaliteit.
Alle klachten worden derhalve ongegrond verklaard.